Reactie aan Trouw naar aanleiding van opmerkingen van dr. P.J.E. Chatelion Counet in een interview voor de editie van 28 december 2020

Reactie aan Trouw naar aanleiding van opmerkingen van dr. P.J.E. Chatelion Counet in een interview met dit dagblad voor de editie van 28 december 2020

Over de aantallen minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk (RKK) maakte de onafhankelijke commissie-Deetman in haar wetenschappelijk onderzoek zelf geen berekening. Hiervoor gaf zij opdracht aan het bureau TNS/NIPO dat onderzoek deed onder een representatieve groep van 34.234 personen. Het Nederlandse Interdisciplinaire Demografisch Instituut maakte op basis hiervan een berekening. Twee gespecialiseerde hoogleraren gaven hierna een second opinion. Op basis van deze informatie hanteerde de onderzoekscommissie een afgewogen bandbreedte van het aantal slachtoffers binnen de RKK en een percentage voor het aantal slachtoffers hierbuiten.

Voor een kwalitatieve analyse zijn aan 774 melders die minderjarig waren ten tijde van het seksueel misbruik, vragenlijsten voorgelegd, onder andere over de leeftijd waarop dit misbruik begon. Vooral ook omdat de meesten op (zeer) jonge leeftijd slachtoffer werden beantwoordden zij de vraag over hun precieze leeftijd niet. Met honderden melders heeft de onderzoekscommissie ook gesproken.

In de klachtprocedure die de commissie-Deetman adviseerde is, in tegenstelling tot de suggestie in het interview, geen sprake van rechtszaken voeren tegen en veroordelen van overleden personen. Het ging de onderzoekscommissie uitsluitend om een klachtprocedure voor het bieden van erkenning, hulp en in een voorkomend geval financiële tegemoetkoming aan slachtoffers.

Uitgebreidere reactie op opmerkingen van dr. P.J.E. Chatelion Counet in het dagblad Trouw op 28 december 2020

Trouw |  De heer Chatelion Counet stelt dat de onderzoekcommissie de beschikking had over slechts 774 meldingen die betrekking hadden op seksueel misbruik. Het merendeel van de 2026 ontvangen meldingen betrof volgens de heer Chatelion Counet geen seksueel misbruik van minderjarigen.

De onderzoekscommissie | De bewering van de heer Chatelion is feitelijk onjuist. De onderzoekscommissie kreeg via diverse kanalen meldingen over seksueel misbruik van minderjarigen in de RKK, maar besloot om uitsluitend die meldingen te gebruiken voor onderzoek naar de aard van het gemelde seksueel misbruik die aan haar rechtstreeks waren gedaan.

De onderzoekscommissie startte haar werkzaamheden in de zomer van 2010. Al voor de start van haar werkzaamheden had zij honderden meldingen ontvangen en die toestroom bleef zo omvangrijk dat zij op 15 oktober 2010 bekendmaakte dat de termijn om meldingen te doen voor nader kwalitatief onderzoek op 1 december 2010 zou sluiten.

Zoals gezegd, gebruikte de onderzoekscommissie de 774 meldingen uit dit veel grotere bestand voor kwalitatief onderzoek. Zij heeft deze melders plus 109 andere melders die in eerste instantie te weinig informatie hadden gemeld een uitgebreide vragenlijst toegezonden. Bijna 70 procent van de melders (599 melders) heeft deze vragenlijst ingevuld.

 

Trouw | De heer Chatelion Counet geeft aan dat veel melders geen (precieze) leeftijd vermelden waarop het seksuele misbruik plaatsvond. ‘Ook werd geen gradatie in de gevallen aangebracht.’

De onderzoekscommissie | Ook deze beweringen van de heer Chatelion Counet zijn feitelijk onjuist. Uit de door de onderzoekscommissie verzamelde gegevens blijkt dat het misbruik op zeer jonge leeftijd (jonger dan 12 jaar) plaatsvond (55,7 procent van de gevallen). Het misbruik vond herhaaldelijk plaats (82,6 procent) en duurde langer dan een jaar (57,1 procent).

De onderzoekscommissie hanteerde een indeling in vijf categorieën van seksueel misbruik (van matig tot zeer ernstig). Bij 15,1 procent van de gevallen was sprake van ernstig (penetratie) en zeer ernstig misbruik (herhaald of langdurig ondergaan van vergaande seksuele handelingen).

 

Trouw | De heer Chatelion Counet beweert dat ‘dat hele rapport Deetman […] vol [staat] met begrippen als ‘naar schatting” en ruwweg’.

De onderzoekscommissie | Hoofdstuk 3 van het rapport van de onderzoekscommissie (bladzijde 52 tot en met 79) betreft de omvang en aard van seksueel misbruik van minderjarigen in de RKK. De uitdrukking ‘naar schatting’ wordt geen enkele keer gebruikt. Wel wijst de onderzoekscommissie erop dat zij door het gebruik van informatie uit uiteenlopende bronnen ‘aan de hand van beredeneerde schattingen [cursivering door commissie] antwoorden [probeert] te geven op de vragen waarmee dit hoofdstuk opende’ (bladzijde 53).

De term ‘ruwweg’ wordt eenmaal gebruikt (bladzijde 79): ‘in ruwweg de helft van de gevallen werd gemeld dat zulk misbruik herhaald heeft plaatsgevonden en zich heeft uitgestrekt over een periode van langer dan een jaar’. Het betreft hier 46,7 procent.

 

Trouw | De heer Chatelion Counet is kritisch over de klachtenprocedure binnen de RKK en stelt dat ‘elke ten onrechte opgeknoopte dader [..] er ook een te veel [is].’

De onderzoekscommissie | De onderzoekscommissie heeft een veelvoud aan onderzoeksmethoden gebruikt. Naast een analyse van de meldingen en vervolgvragen daarover heeft TNS NIPO in opdracht van de onderzoekscommissie een survey uitgevoerd in een representatie steekproef van 34.234 personen.

Ook heeft de onderzoekscommissie gesproken met alle toen nog levende (oud-)bisschoppen en hulpbisschoppen, een aantal vicarissen-generaal en een groot aantal hogere oversten. In de bisdommen en bij een groot aantal ordes en congregaties alsmede de bisschoppenconferentie is uitgebreid archiefonderzoek gedaan, met inbegrip van onderzoek in de zogeheten geheime archieven. Met ruim 350 melders van seksueel misbruik als minderjarige in de RKK heeft de onderzoekscommissie gesproken: in groepsverband maar ook individueel waarbij in tientallen gevallen sprake was van meer dan één gesprek. De uit deze gesprekken verkregen informatie is gebruikt om in archieven nadere informatie te traceren. Daarbij kon in enkele gevallen ook gebruik worden gemaakt van processen-verbaal die in het kader van strafrechtelijk onderzoek waren opgesteld.

De onderzoekscommissie heeft met tien personen gesproken die in meldingen over seksueel misbruik van minderjarigen waren genoemd. De inhoud van de gesprekken is in verslagen vastgelegd die voor wederhoor (aanvullingen en verbeteringen) aan de betrokkenen zijn voorgelegd. De onderzoekscommissie heeft aan de hand van wat zij te weten was gekomen een lijst opgesteld van personen die als pleger in de door de onderzoekscommissie verzamelde informatie voorkwamen. Deze lijst met 1400 namen is op 15 juli 2011 aan alle bisdommen, ordes en congregaties voor zover het personen uit hun organisatie betrof voorgelegd. Op drie na (drie congregaties met vier namen) hebben alle organisaties gereageerd. Uit de reacties van deze organisaties bleek dat verschillende (religieuze) namen betrekking hadden op een en dezelfde persoon. Uiteindelijk bleef een lijst over van 769 namen waaronder 396 namen van overledenen en 268 namen waarvan de identiteit niet kon worden opgehelderd of onduidelijk was of die personen nog in leven waren (bladzijde 175).

Tijdens haar onderzoek en ook na verschijning van de onderzoeksrapporten heeft de onderzoekscommissie uitdrukkelijk de zogeheten onschuldpresumptie gehanteerd. Om deze reden heeft de onderzoekscommissie de namen van personen die beschuldigd werden geanonimiseerd, met uitzondering van een persoon die een zodanige functie heeft vervuld dat zijn identiteit bekend is (bladzijde 21).

De Klachtencommissie die klachten over seksueel misbruik van minderjarigen in de RKK heeft behandeld en klachten gegrond, gedeeltelijk gegrond, dan wel ongegrond heeft verklaard heeft – zoals ook bij andere klachtenprocedures gebruikelijk is – de namen van klagers en aangeklaagden niet gepubliceerd. Van het ‘ten onrechte opknopen’ is geen sprake. De ook ten opzichte van de commissie-Deetman onafhankelijke Klachtencommissie heeft haar werkzaamheden afgerond: 68 procent van de klachten is gegrond of gedeeltelijk gegrond verklaard. Dat betekent dat bij gegrondverklaring erkenning, hulp en genoegdoening in de vorm van een financiële tegemoetkoming kan worden geboden. Zoals gezegd, van ‘veroordelen’ of ‘opknopen’ is geen sprake.

 

Zie voor de reactie van de Bisschoppenconferentie en de KNR op het boek van de heer Chatelion Counet en eerdere uitspraken https://www.knr.nl/organisatie/nieuwsbericht.asp?nieuwsbericht_id=2657.